Laat mij maar
een ‘saaie’
trainer zijn
een BeNe-liga te starten, maar dat voor-
stel werd toen door de Nederlanders af-
gewezen. De ideeën zijn echter blijven
hangen en onder impuls van o.a. Alex
Jacobs en Luc Tack kwam er vanaf 2005
wél een Benelux-liga. Dat was een stap
vooruit. Helaas werd de opgang afgeremd
doordat de Topsportschool door de poli-
tiek werd afgestraft. Misschien is er met
de Topsportschool te nonchalant omge-
sprongen, misschien was ook de fede-
ratie te weinig visionair. Maar de betere
leerlingen uit die Topsportschool trekken
momenteel nog altijd de kar in de hoogste
reeks, maar ze verdwijnt stilaan en als de
clubs geen andere regime beginnen vol-
gen, zie ik de toekomst redelijk somber in.”
“
ALS DE CLUBS GEEN
ANDER REGIME BEGIN-
NEN VOLGEN, ZIE IK DE
TOEKOMST SOMBER IN
”
Moeten de betere Belgische spelers
dan momenteel naar het buitenland
om vooruitgang te boeken?
“In het
huidig bestel zie ik het niet zitten in eigen
land. Ik merk zelfs dat de Franstalige Liga
stilaan weer haar kop opsteekt en beter
wordt. Zij worden door het Adeps wel ge-
steund. Wij moeten werken met betere,
hooggeschoolde trainers en we moeten
de spelers ervan overtuigen dat ze meer
trainingen nodig hebben. Waarom niet ’s
morgens zoals in het zwemmen? In Duits-
land en Nederland stellen ze sportklassen
samen met leerlingen die in verschillende
sporttakken al ’s morgens trainen. Om 10
uur beginnen de schoollessen. Daar hoort
een flexibiliteit bij langs beide kanten.”
En dan moeten de clubs ook nog wil-
len meewerken?
“Zij moeten de beste
trainers bij de jeugd zetten. Zij moeten de
jeugdvorming herwaarderen en herstruc-
tureren of ze zijn ten dode opgeschreven.
Zij moeten helpen een spelersgroep te vin-
den die acht keer per week wil trainen. De
know-how is in eigen land aanwezig om
een goed niveau te behalen. Ik besef ook
wel dat niet iedereen geschikt is voor top-
sport. De 25% die dat wel is, moeten we
bewaren, maar ook die andere 75% mo-
gen we niet zomaar weg werpen, want zij
kunnen misschien de betere clubbestuur-
ders, managers, sponsors, medewerkers
van een club worden in de toekomst.”
Als ik je zo passioneel bezig hoor over
het handbal, kan ik moeilijk geloven
dat je op het einde van dit seizoen de-
finitief stopt…
“Halfweg januari heb ik
die beslissing genomen en ze ook mee-
gedeeld aan het bestuur. Pas op, iedere
keer dat ik bij Tongeren kwam, hebben
we al een prijs gepakt en ik hoop dat dit
scenario zich dit seizoen nog herhaalt.
Het verschil met vroeger is dat ik nu een
meer mature trainer geworden ben en dat
het me minder zware inspanningen vergt
om nog uitsluitend met de essentie bezig
te zijn. Misschien waren mijn trainingen
vroeger aangenamer, plezanter, maar nu
zijn ze nuttiger en efficiënter. Laat mij dan
maar een ‘saaie trainer’ zijn.” (lacht)
Jouw verblijf bij Tongeren was er de
jongste jaren één van vallen en op-
staan…
“Klopt. Een vijftal jaren geleden
heb ik Tongeren-voorzitter Luc Tack ge-
zegd dat er iets moest veranderen en dat
ik liever opstapte in plaats van drie spe-
lers, mocht het toch niet kunnen. Ik wilde
dan sportief manager worden, maar dat
was financieel niet haalbaar. Ander-
half jaar geleden werd ik opnieuw
gevraagd. Ik heb toen aanvaard op
voorwaarde dat ik twee jonge trai-
ners naast mij kreeg, die ik mee kon
opleiden. Als tussenschakel. Martijn
Stassen kende mij nog van de Top-
sportschool en is iemand die heel
sterk is in het fysieke aspect, terwijl
Patrick Stegemann heel veel ideeën
opdeed in Duitsland en best de han-
den uit de mouwen wil steken. Na
anderhalf jaar werkt dit systeem uit-
stekend. Ik mag zelfs zeggen dat het
eigenlijk een revolutionair systeem
is.”
Waaruit bestaat dat revolutio-
naire dan precies?
“Wat de eerste
ploeg betreft, doe ik nog alleen het
tactische gedeelte. Mijn twee assis-
tenten zorgen voor het technische
en het fysieke aspect. Bij Tongeren
weten ze intussen wat training is na
een geoptimaliseerde jeugdwerking.
Al stel ik mezelf ook nog elke week
in vraag onder het motto ‘alles kan
beter’. Maar we maken voor elke
speler een evaluatiefiche op. Daarin
staan in de eerste plaats zijn sterke
punten, maar ook de werkpunten.
Dat mogen er maximaal vijf zijn en
ze staan chronologisch gerang-
schikt naargelang het belang ervan.
We houden dus met elke speler een
functioneringsgesprek en dat werkt.”
08
09