gratis naar andere sporttakken uit dezelfde
stad gaan kijken. Over de grenzen van de
(handbal)clubs kijken!”
Wat waren jouw mooiste ervaringen bij
het BOIC?
“De tien Olympische Spelen die ik mocht mee-
maken (7x de Zomerspelen, 3x de Winterspe-
len). De voorbereiding daartoe en zien hoe al
die atleten er naartoe leven. Ik had het liefst
Spelen in steden met een haven: Sydney, Bar-
celona, Athene in die volgorde. Tot Londen
kwam, want die braken alle records qua sport-
beleving door het publiek. Ook bij de Paralym-
pics. Australiërs hebben dat ook, terwijl in Rio
vooral belangstelling bestond voor de balspor-
ten.”
Je maakte moeilijke tijden en een hele
evolutie mee binnen het BOIC. Vertel.
“In het begin was het BOIC eigenlijk de enige
organisatie die aan sportmarketing deed. Pas
geleidelijk aan hebben bonden, clubs en in-
dividuele sporters marketing gebruikt als een
concept. In het begin organiseerden wij vooral
evenementen zoals de Jumping van Brussel,
het ATP-tennistoernooi in Vorst-Nationaal, de
Memorial, waar we lange tijd de commerciële
regie in handen hadden. De opbrengst van al
deze organisaties werd doorgestort naar het
BOIC. Dan hebben we onze strategie veran-
derd: geen evenementen meer wegens een té
groot risico. Sneeuw tijdens de februariweek
van het tennis en we zouden met een verlies
gezeten hebben.
We zijn dan in 1991 begonnen met Belgisch
Olympisch Team, een partnership tussen
bedrijven, media en atleten. Al bleef het wel
even een moeilijke periode omdat je niet al-
tijd exclusiviteit kon garanderen in economisch
moeilijke tijden, waarbij soms ook de beslis-
singnemers uit België verdwenen. Vroeger
ging ik met Stella praten in Leuven, nu zou ik
meneer Brito moeten gaan opzoeken in New-
York. Maar we kregen ook veel marketingsteun
vanuit het IOC (Internationaal Olympisch Com-
ité) en uiteraard van de Nationale Loterij.”
Welke lessen kunnen de clubs hieruit
trekken?
“Dat ook zij in tijden dat het minder goed gaat,
creatief moeten denken. Dat ze moeten uit-
kijken naar andere inkomstenbronnen.
Ik mag stellen dat het BOIC
een goed geo-
liede machine
is, die over
v o l d o e n d e
financiële
middelen beschikt en dat wij een aantal
nieuwe visies in de praktijk hebben kunnen
brengen. De blijken van waardering bij mijn
afscheid waren geweldig. Ik wens iedereen
zo’n afscheid toe.
Wat de clubs betreft, denk ik dat ze meer
aan ‘community building’ moeten werken.
Wie zijn hun leden, waar gingen de oud-
leden naartoe en kunnen ook zij nog be-
trokken worden, er moet een netwerk aan
relaties opgebouwd worden en die moeten
blijvend aangesproken worden. Als er meer
belangstelling komt voor de clubwerking,
kan je ook naar meer sponsors gaan, komen
de media erop af. Clubs moeten durven in-
vesteren in meer duurzaam management,
misschien zelfs ten koste van de aanwer-
ving van één of twee spelers. Als je maar
duidelijk aan geeft wat jouw plan is.”
Moet je het ledenaantal niet trach-
ten te verhogen door ook aan breed-
tesport te denken?
“Ja en nee. Breedtesport is natuurlijk belan-
grijk, vooral voor de beleving van de sport.
“
CREATIEF ZIJN IN TIJDEN DAT HET MOEILIJK GAAT
”
12